Wereldplek: Madagaskar, een wereld op zich
Achteraf lijkt het wel een beetje op een lange survivaltocht. Een vliegtuig dat naast de landingsbaan zit en eentje met een lekke band. Of wat te denken van een verwoestende cycloon, berovingen en giftige dieren. Twee weken Madagaskar hebben een onuitwisbare indruk op me achtergelaten!
Eenmaal onderweg druk ik mijn neus tegen het raampje. Het weer verandert naarmate de vlucht verstrijkt. Ik sla mijn reisgids er eens op na en lees tot mijn ontsteltenis dat deze periode bekend staat als het cyclonenseizoen! ‘Lekker voorbereid’, bedenk ik me. Na een paar uur vliegen, doemt het immense eiland Madagaskar op. Het is ruim zeventien keer groter dan Nederland. Door haar endemische flora en fauna, ook wel een wereld op zich genoemd. De lucht buiten wordt alsmaar donkerder, deels omdat de avond zijn intrede doet, deels omdat we een depressie invliegen. Plotseling schieten er bliksemschichten om ons heen en schudt het vliegtuig. Tot mijn opluchting ontdek ik lichtjes aan de grond. Dat moet de hoofdstad Antananarivo, kortweg Tana zijn. Ook zie ik de landingsbaan, maar die dreigen we tot mijn schrik te missen. Op het laatste moment merkt de piloot dat ook en trekt weer op. Ik doe een schietgebedje. Na een extra rondje boven de stad, landen we uiteindelijk veilig. Met trillende benen stap ik even later de stortregen in. Na het bemachtigen van een visum en Malagasy Francs, hou ik een opdringerige taxichauffeur de naam Hotel Lambert voor.
Straatarm
Later die avond besluit ik op zoek te gaan naar eten. Ik sla een steil keienweggetje in. Het is donker en stil. Her en der schieten ratten weg. De reisgidsen overdrijven niet als ze schrijven dat ’s nachts de straten van Tana uitgestorven zijn. In haar boek ‘Onder de kafferboom’ schrijft Mariëtte Visser over Tana in de nacht: ‘Geen groot risico op een gewelddadige beroving, maar een kans van honderd procent’. In mijn donkere regenpak hou ik de vaart erin en kijk voortdurend achterom.
De weg gaat over in een hobbelig zandpad met ondergelopen kuilen. Na een tijdje stap ik de enige tent binnen waar mensen eten en drinken. In het felle tl-licht voel ik de blikken van de aanwezige personen. Ik neem plaats tussen een groepje kaartende jongeren en discussiërende mannen en neem hetzelfde wat mijn buurmannen drinken. ‘Biftec, well done please’, hoor ik me bestellen. De serveerster fronst haar wenkbrauwen en overlegt even met de kok. Ruim een uur later komt ze terug met een verkoold stuk ‘iets’ dat ze als Biftec aanduidt en voor vlees moet doorgaan. De jongens naast me grinniken. ‘Next time order fish and rice’, raadt een van hen aan. Hij heet Bob en spreekt een beetje Engels, iets wat een unicum is hier. Bob is 28 jaar en heeft een bedrijfje dat rieten tassen vervaardigt. Na een leuke conversatie vraag ik hem bij het weggaan om morgen mijn gids te zijn.
De volgende dag word ik met zonsopkomst wakker door de bedrijvigheid in de straten. Het krioelt van de mensen. Bob zit reeds op de stoep te wachten en we lopen straatjes in en trappen op, richting het centrum. Door driekwart eeuw Franse kolonisatie bepalen oude Deux Cheveaux en Renaultjes hier het autopark. Naast vervallen houten huisjes staan koloniale panden. Vanaf Place de L’ Indépendance geniet ik van het schitterende zicht over de stad. De enorme lange trap, waar duizenden mensen lopen, vormt een prachtig schouwspel. Terwijl ik geniet, stuurt mijn gids bedelende straatkinderen weg. Madagaskar is straatarm en dat wordt op verschillende manieren duidelijk.
Sloppenwijken
Na het zoveelste vruchteloze bezoek aan een bank, schiet bij mij de stress erin. Naast Visa-credit card wordt geen enkele andere kaart geaccepteerd. De 600 dollar die ik bij me heb is nooit genoeg. Uiteindelijk geeft het Nederlands consulaat me advies waar ik geld kan laten overschrijven, via Western Union. Dat blijkt mijn redding.
Bob nodigt mij uit om bij hem thuis te komen eten. Hij blijkt getrouwd en heeft twee kinderen. We nemen een taxi naar een doorsnee buitenwijk, lees sloppenwijk. Ik word hartelijk ontvangen in zijn kleine huisje waar naast zijn gezin, ook schoonmoeder, zus met kindje en zijn schoonzus wonen. Bob is de kostwinnaar van de familie. Hij showt met trots zijn zelfgemaakte tassen. Ondanks het open riool voor zijn deur, komt Bob er met zijn stenen huis goed van af. Zijn buren leven veelal in golfplaten hutjes.
Op dag drie van mijn verblijf reis ik af naar Antsirabe, een rustiek stadje 200 kilometer ten zuiden van Tana, in het centrale hooglandgebied. Bob reist met me mee. Hij is nog nooit de hoofdstad uitgeweest en is erg enthousiast. In een minibusje racen we door het bergachtige landschap. Eenmaal in Antsirabe aangekomen, laten we ons door een pousse-pousse, een soort riksja, naar het hotel rijden.
Jeu de Boules
Een dag later huren we mountainbikes en nemen voldoende proviand mee. Al fietsend richting Talatakely worden we vriendelijk begroet. Het wegdek is redelijk en dus is er tijd om rond te kijken. De aaneengesloten rijstvelden waarin kinderen op een soort guppies vissen, worden zo nu en dan onderbroken door grasland met grazende runderen. Af en toe komen we langs een gehucht, met steevast een kerkje. Dat de Franse invloeden ver reiken, valt wel op te maken uit Jeu des Boules spelende mannen. De dorpjes stralen armoede en tegelijkertijd gemoedelijkheid uit. We halen een aantal huifkarren in, die worden getrokken door grote ossen, Zeboes genaamd. Onze route buigt zich van de gewone weg af, over zandweggetjes. Bovenop de heuvel bij het vulkanische Lac Tritiva besluiten we te lunchen. Het schitterend turkooizen meer is omringd door steile rotswanden met groene vegetatie; prachtig!
Waar de meeste toeristen hiervandaan zuidwaarts reizen, besluit ik naar het noorden te gaan en neem afscheid van Bob. Via Tana reis ik door naar Toamasina, de stad van de oostkust, ook wel Tamatave genaamd. De acht uur durende busreis is een regelrechte ramp. Niet alleen is de weg een aaneenschakeling van diepe gaten, ook reizen er twee jonge Fransmannen mee. Het blijken discriminerende, alcoholdrinkende en kettingrokende idioten te zijn. Binnen een half uur heb ik schreeuwende ruzie met ze en word daarin gesteund door mijn medepassagiers. De rest van de rit voeren we een koude oorlog.
Laat in de avond komen we aan in dé havenstad Toamasina. Het is een relaxte stad met goede hotels en restaurants en brede boulevards. Ik betrek een hotelkamer met airco en doe me tegoed aan een excellent diner; spaghetti bolognese. De reden waarom ik graag naar deze stad wilde is het Canal des Pangalanes, een aaneenschakeling van rivieren, meren en kanalen dat zich uitstrekt over 600 kilometer langs de kust.
De volgende ochtend zit ik al vroeg in een boot en vaar over Les Canals. Waar eerst olieraffinaderijen en andere zware industrie het beeld bepalen, verandert het landschap al snel in veel groen. De vele waterplanten waarmee de waterwegen soms helemaal zijn bedekt, worden door de boot opzij geduwd. Zo nu en dan houdt de schipper halt om de schroef van planten te ontdoen. We varen langs houten vlotten met rieten hutjes erop, het zijn een soort primitieve woonbootjes. We komen langs vissers die vanuit hun kano in de onbegroeide gedeeltes hun netten werpen. Bij elke nederzetting zie ik in het water spelende kinderen en vrouwen die kleren wassen.
Later die dag slenter ik richting het strand. Hoewel er genoeg mensen zwemmen, laat ik een duik in de oceaan aan me voorbij gaan. Mijn reisgids raadt het ten strengste af gezien de vervuiling en talloze haaien. Verderop, op de lokale markt, worden dan ook volop haaientanden verkocht. Ook kun je er een scala aan inheemse beschermde dieren en planten kopen. Van zeldzame vlinders en slangen tot grote insecten en koraal. Een marktkoopman verontschuldigt zich als hij mijn ontstelde blik ziet: “Mijn kinderen moeten ook eten”, zegt hij.
Alarm! Slang!
Ik besluit naar Antsiranana, beter bekend als Diego Suarez, te vliegen. Het noorden van het eiland is qua inwoners de meest gemengde regio. Hier woont een grote moslimgemeenschap. Ook zijn er afstammelingen van Afrikaanse slaven, Arabische en Indische handelaren en Franse kolonisten. Die hebben zich gemixt met de lokale Antakàrana-stam. Aan de hoofdstraat, Rue Colbert, stap ik een restaurantje binnen. Het wordt gerund door een oude Fransman. Als ik me tegoed doe aan heerlijke garnalen, schuift er een mooi jong meisje, amper zestien, aan. Ze vraagt of ze wat van me mag drinken. Ik kijk haar vragend aan en dan valt me op hoe uitdagend ze gekleed is. Als ik haar afwimpel, gaat ze bij mijn dikke Franse buurmannen van in de vijftig zitten. Even later vertrek ze met een van hen. “Prostitutie vanaf 18 jaar is hier legaal, maar er zijn genoeg jongere meisjes te vinden,” gniffelt de oude Fransman bij het afrekenen. Ik kijk hem verafschuwend aan en vertrek.
De volgende ochtend ga ik naar het nationaal park Montagne D’Ambre. Normaliter heb ik altijd water bij me, maar deze dag besluit ik een fles in het nabij gelegen dorpje te kopen. Erg dom, want nergens is iets drinkbaars te koop. Op weg naar de entree van het park sta ik plotseling aan de grond genageld. Mijn hart klopt in mijn keel. Ergens signaleer ik gevaar. Zoveel is duidelijk, maar waar? Ogenschijnlijk lijkt alles normaal. Maar dan zie ik het. Voor me, op zo’n vijf meter afstand, ligt een grote zwartgele slang. Mijn onderbewuste alarmsysteem heeft me tijdig gewaarschuwd.
Bij de ingang van het park huur ik een gids en samen lopen we door het tropische regenwoud. Hoog boven ons springen Lemuren, de halfapen waarom het eiland bekend staat, van boom naar boom. Ik vang af en toe een glimp van ze op. Van heel dichtbij kan ik wel de kleinste kameleon ter wereld bekijken (2 cm) en een gifgroene gekko, de enige soort die overdag actief is. Na een tijdje glibberen over een paadje, houdt Angelique, mijn gids, plots halt. Hij graait in de struiken en haalt er een donkere Boa uit. De prachtige slang kronkelt, maar verzet zich niet hevig. Zijn huid voelt klam. Door de drukkende hitte, in combinatie met een tekort aan water en de zware wandeling, moet ik de tocht helaas eerder beëindigen.
Bij terugkomst in Diego regelt mijn hoteleigenaar een afspraak met de imposante Eugene Goulam, de kameleonexpert van Madagaskar. We spreken af dat hij me de komende dag op kameleontocht meeneemt. Op het eiland leven ruim 70 verschillende soorten van die bijzondere dieren en Goulam staat nationaal, maar vooral internationaal bekend om zijn kennis over deze hagedissen.
Kameleontocht
Samen met zijn chauffeur rijden we richting het Ankarana natuurreservaat, 100 kilometer ten zuidwesten van Diego. Onderweg stoppen we een paar keer. Vanuit het niets haalt Goulam steeds weer kameleons uit de bomen. Ik zie er geen, hoe goed ik ook speur. Tijdens een zware en steile klim, het Tsingy-rotsformatie op, -een zeer scherp en puntig soort kalksteen-, weet Goulam me op verschillende andere dieren en uitzonderlijke planten te wijzen.
In de middag komen we aan bij het reservaat. Terwijl de chauffeur het kampement opslaat, lopen Goulam en ik naar de Grottes des Chauves-Souris. Het begint te onweren. Door de nattigheid glijd ik alle kanten uit. We lopen een heuvel af tot aan de entree van de grot. Deze is zeker dertig meter hoog en honderd breed. Gewapend met een zaklantaarn gaan we op zoek naar de stalactieten en stalagmieten. Het pad wordt steeds smaller en nauwer. Op een gegeven moment zegt Goulam: “Doe je lamp eens uit”. Het is pikzwart. Geen enkel licht komt tot hier. Vleermuizen scheren luid piepend langs ons heen. De grot trilt door het hevige onweer. Voor mij is het mooi geweest. Ik wil eruit. Buiten de grot waarschuwt Goulam: “Pas op voor schorpioenen, die gaan kruipen zodra het regent.” Ik let extra goed op waar ik mijn handen plaats. Die avond doen we ons tegoed aan een pasta en zelfgestookte rum met vanillesmaak.
Mijn laatste bestemming wordt Nosy Be, een eiland aan de noordkust. Het schijnt een goed duikgebied te zijn. Vanaf het vaste land is het een uur varen met een speedboot. Halverwege de tocht begint het echter te stormen. Hoge golven slaan binnen. Moeders met kinderen zijn in totale paniek. Ik richt me op de horizon en kijk waar ik naartoe kan zwemmen zodra we omslaan. Op wonderbaarlijke wijze bereiken we ongeschonden de overkant. De storm blijkt de voorbode voor wat komen gaat; cycloon Gafilo. Vanaf middernacht stormt het hevig. Veertig uur lang zit ik in mijn hutje opgesloten, zonder elektriciteit, met alleen een zakje pinda’s en wat water. Wel doe ik een poging naar buiten te gaan. Regen, zand, takken en zelfs golfplaten vliegen door de lucht.
Op dag drie is op Nosy Be de rust teruggekeerd. Ik besluit Hell-Ville, de grote stad van het eilandje te bezichtigen. De schade die de storm heeft aangericht is groot. Gafilo blijkt de heftigste cycloon die Madagaskar de afgelopen 20 jaar heeft aangedaan. Vierenzeventig mensen zijn omgekomen.
Met veel vertraging vertrek ik naar Tana, met als tussenstop Diego. Eenmaal in Diego blijkt het vliegtuig een lekke band te hebben. Uiteindelijk wordt er ’s nachts een reserveband overgevlogen en zit ik de volgende ochtend in het vliegtuig. We worden nog even opgehouden door een paar Zeboes die op de startbaan lopen, maar uiteindelijk vertrekken we. Ruim twee uur te laat arriveer ik in Tana. Maar daar staat mijn verbindingsvlucht naar Zuid-Afrika keurig op mij te wachten.
Praktische info
Als je Madagaskar wilt aandoen is het handig om een georganiserde reis te maken. Het is tijdrovend om op eigen houtje rond te reizen. Ook is er een taalbarriere, hoewel er doorgaans altijd mensen zijn die Frans spreken. Tijdens het regenseizoen, van november tot en met april zijn bepaalde wegen onggegaanbaar.
Vanuit Parijs, alsmede vanuit Johanessburg, Zuid-Afrika en Nairobi, Kenia, gaan meerdere vluchten per week. Om tijd te besparen zijn binnenlandse vluchten met Air Madagascar een aanrader, alsmede een belevenis.
Tegenwoordig is pinnen op zeer beperkte schaal mogelijk, dus neem voldoende cash mee en een Visa credticard.
Handig adressen:
Het nationaal toeristenbureau in Tana: 3 Rue Elysee Ravelontsalama. Toen ik er langsging water ze echter gesloten. Kijk op op de Franstalige site: www.madagascar-tourisme.com
Op Madagaskar zit een prima touroperator Boogie Pilgrim: www.boogie-pilgrim.net
De Lonely Planet heeft een Madagaskar editie met handige adressen en onderkomens.
In de meeste steden zijn kleine ecotoerisme kantoren en kun je een- of meerdaagse uitstapjes maken.